Wij in dit grote gras, klaver, paardebloem
en wat er wriemelt, wat ingewikkeld
wordt: de rups, de wingerd. Waaronder wij,
weer overhoop, weer door elkaar. Wij lijken
wel. Volkomen. Verwarder dan de mieren, in
dit bijzijn van de tuin, waarin begrepen:
deze wildernis. Wat er aarzelt, water valt
erover, stort en wordt van kracht.
– Patricia De Martelaere –