Augustus

Achter elke deur verwachtte ik jou.
Ik dacht dat dat iets kouds was in mij,
romantisch, ingebouwd. Maar toen ik je
terugzag was dat voorbij. September
is nu een deur, en of je er bent
of niet, ben je er.

– Judith Herzberg –

Phenomenal woman

Pretty women wonder where my secret lies.
I’m not cute or built to suit a fashion model’s size
But when I start to tell them,
They think I’m telling lies.
I say,
It’s in the reach of my arms,
The span of my hips,
The stride of my step,
The curl of my lips.
I’m a woman
Phenomenally.
Phenomenal woman,
That’s me.

I walk into a room
Just as cool as you please,
And to a man,
The fellows stand or
Fall down on their knees.
Then they swarm around me,
A hive of honey bees.
I say,
It’s the fire in my eyes,
And the flash of my teeth,
The swing in my waist,
And the joy in my feet.
I’m a woman
Phenomenally.

Phenomenal woman,
That’s me.

Men themselves have wondered
What they see in me.
They try so much
But they can’t touch
My inner mystery.
When I try to show them,
They say they still can’t see.
I say,
It’s in the arch of my back,
The sun of my smile,
The ride of my breasts,
The grace of my style.
I’m a woman
Phenomenally.
Phenomenal woman,
That’s me.

Now you understand
Just why my head’s not bowed.
I don’t shout or jump about
Or have to talk real loud.
When you see me passing,
It ought to make you proud.
I say,
It’s in the click of my heels,
The bend of my hair,
the palm of my hand,
The need for my care.
’Cause I’m a woman
Phenomenally.
Phenomenal woman,
That’s me.

– Maya Angelou –

Verliefd

Zo gaat het, zo ging het en zo zal het altijd gaan.
Afspreken in cafés op de sluitingsdag.
Aan de verkeerde zijde van bruggen staan.
Tussen duim en wijsvinger, als brandende as,
het fout begrepen telefoonnummer.
Parken te nat, hotels te vol, Parijs te ver.
Liefde als een veelvoud van vergissingen.

Onbeholpen woorden als zoëven op zak en
zoveel zin om, los van de wetten
van goede smaak en intellect, te schrijven
dat van de stad waar je elkaar voor het eerst zag,
een plattegrond bestaat, waarop een kus,
die het nauwelijks was, geregistreerd werd.

– Eddy van Vliet –

Waarom ik geen medelijden heb met mijn cliënten

“Waarom heb jij geen medelijden met je cliënten en denk je zelfs dat zij dat ook niet zouden willen?” vroeg een lieve vriendin mij onlangs. Wat ik haar geantwoord heb is het volgende, en omdat ik het zo belangrijk vind, deel ik het hier ook even, op dit blogje.

Omdat medelijden is iets dat je hebt met een slachtoffer. Ik zie mijn cliënten echter nooit (enkel) als slachtoffers, en bijgevolg zie ik mijzelf dus ook niet als hulpverlener. Dat is voor mij als therapeut iets cruciaal. Ik zie mijzelf én mijn cliënten als mensen. We klooien en prutsen allemaal maar wat aan. Ik ben géén expert. Ik ben wél getraind in empathisch luisteren, in het proces dat een therapie is. Ik zoek samen met mijn cliënten naar woorden, naar een verhaal, naar verbinding. Ik weet het niet beter dan zij, in tegendeel, zij zijn de experten van hun leven, hun gevoelens, gedachten en ervaringen. Ik wijs op zaken vanuit mijn systemisch perspectief. Ik herkader. Ik vertrouw op de liefde. Ik ben hoopvol. Maar ik ken de oplossing voor hun probleem niet op voorhand. Naar een mogelijke oplossing (of aanvaarding) gaan we samen op zoek. Iedereen is uniek. Elke therapie is volstrekt uniek. Ik heb geen medelijden met mijn cliënten. Neen, meestal is het tegendeel waar: ik bewonder hen, voor hun moed. Hulp zoeken is het moeilijkste en moedigste wat er bestaat. Zeker hier en nu, in Vlaanderen anno 2017, waar er rond hulp vragen bij relationele en seksuele problemen nog een enorm taboe hangt.

Een verlangen naar richting

Mijn man en ik zaten samen in de auto, vaak een prima moment voor een iets langerdurend en diepgaand gesprek. Het ging – o wonder – over onze kinderen. Ze ronden net hun eerste jaar middelbaar af, en we waren aan het fantaseren over hun toekomst, over welke keuzes ze zouden gaan maken, over waar hun passie naar uit zou gaan.

We waren het erover eens dat onze dochter een eerder analytische geest heeft. Dat ze aan de werkelijkheid genoeg heeft. Een echte wetenschapster eigenlijk. Ze stelt de hele tijd vragen als: Wat betekent dat precies? Waarom is dat zo? Hoe werkt dat? (Zoals haar vader). En ze combineert dat met een enorm empathisch vermogen. Humor, filosofie, dubbele bodems, ironie, fantasie, kunst… Dat zijn zaken die haar minder liggen, minder aanspreken.

Onze zoon zit helemaal anders in elkaar: die houdt wel van kunst, literatuur, poëzie, fantasie en ironie. Die houdt van nadenken, (net zoals zijn zus, overigens). Die wil ook weten hoe de wereld in elkaar zit, maar op een fundamenteel tegengestelde manier: niet door te analyseren, maar door te synthetiseren. Waar is hij nu echt door gebeten, vroegen we ons af. Door fysica én door filosofie, was uiteindelijk onze conclusie. “Ja, hij is eigenlijk heel meta,” besloot ik. Mijn man keek mij vreemd aan. Hij begreep niet helemaal wat ik daarmee bedoelde. Begreep ik het zelf eigenlijk wel? Wat is meta eigenlijk?

Meta- is in het Nederlands en in veel andere Europese talen een voorvoegsel dat betreffende het onderwerp zelf betekent, zegt Wikipedia.

Ook Urban Dictionary waagt zich aan een omschrijving 😉

A term, especially in art, used to characterize something that is characteristically self-referential.

“So I just saw this film about these people making a movie, and the movie they were making was about the film industry…”
“Dude, that’s so meta. Stop before my brain explodes.”

Hm. Oké. Weten we nu al iets meer? Meta is een belangrijk begrip voor mij, besef ik. De meta in metacommunicatie, bijvoorbeeld. Daar zijn we tijdens therapeutische gesprekken best vaak mee bezig. Weggaan van wat er inhoudelijk gezegd wordt, en ingaan op de emotie die eronder zit, op hoe iets gezegd wordt.

En vandaag las ik dit artikel in Vrij Nederland (toeval bestaat niet, uiteraard).

En ik dacht ja. Dàt bedoel ik dus. Zo herkenbaar voor mij, dat metamodernisme.

“Moderniteit is te beschouwen als een enthousiast toekomstdenken zonder enige ironie, en de postmoderne jaren worden gekenmerkt door ironie zonder spoor van enthousiasme. Metamodernisme is opnieuw een heen en weer tussen geestdrift en ironie. Timotheus Vermeulen: ‘In Symposion beschrijft Plato de aard van Eros. Hij is zowel sterfelijk als onsterfelijk en beweegt tussen die twee polen. Die wisselwerking noemt Plato metaxis, en zo kwamen we op metamodernisme: een beweging tussen postmodern wantrouwen en relativisme, en een modern verlangen de geschiedenis weer een schop onder de kont te geven”

“Het is zoeken naar een eiland om vaste grond onder je voeten te voelen en een positie te kunnen innemen van waaruit je misschien recht van spreken hebt. Dat verlangen tekent het metamodernisme, en de term en de beschrijving komen er net zo goed uit voort. Het sympathieke van het metamodernisme is dat het meteen erkent dat het een onmogelijke en misschien wel onwenselijke hoop is.”

‘De schrijver en literatuurwetenschapper Raymond Williams muntte het begrip “gevoelsstructuur”: als je een kunstvoorwerp hebt, het analyseert, het helemaal uit elkaar trekt, dan heb je een boel onderdelen, maar er blijft ook iets over wat niemand er in heeft gestopt. Dat is de gevoelsstructuur. Zijn collega Fredric Jameson gebruikte dit begrip om het postmodernisme te duiden. Zo schreef hij: we hebben eclecticisme in architectuur, fotorealisme in de schilderkunst, pastiche en de nostalgia mode in film. En al deze verschillende stromingen hebben één ding gemeen, en dat is de postmoderne gevoelsstructuur: the sense of an ending. Ook het metamodernisme heeft een eigen gevoelsstructuur. Of we het nu over de films van Wes Anderson of Miranda July hebben, over de boeken van Ben Lerner en Dave Eggers, over Occupy of het Maagdenhuis, ze ademen dezelfde sensibiliteit: de wereld is een verloren plek, maar we moeten toch proberen er betekenis aan te geven en de geschiedenis niet zomaar op zijn beloop laten, al weifelen we nog over de doelen die we ons moeten stellen.’

‘Wij zien het metamodernisme, net zomin als de grondleggers, als een manifest, maar we herkennen wel heel sterk het verlangen naar richting bij onze generatiegenoten dat het metamodernisme beschrijft.’

‘Het is niet alleen een reflectie op collectiviteit, het houdt ons een spiegel voor van hoe wij ons gedragen op sociale media, hoe je empathisch kan zijn via een beeldscherm, en hoe wij onze verlangens uiten. Dat het moeizaam gaat, met tien mensen tegelijk de doelen van het platform op papier te krijgen, ja, dat is duidelijk. Het is altijd moeilijk om iets bottom-up gedaan te krijgen. Laten we het oefenen.

“Als socioloog moet ik dan ook constateren dat metaforen niet voor een heel groot publiek toegankelijk zijn. Metamodernistische cultuur wíl of pretendeert inclusief, geëngageerd en democratisch te zijn, maar dat lukt maar ten dele. Het blijft, naast een generatieding, ook een klassenkwestie.”

“De postmoderne ironie is niet meer dan het besef dat je het bij het verkeerde eind kunt hebben, en dat je boodschap een poging is, een begin, en niet een eindpunt. Metamodernisme is dan tijdelijk samenvallen met een boodschap, het tijdelijk opschorten van de ironie, want er moet iets veranderen, en we doen misschien alleen halfslachtige pogingen in de goede richting, maar toch.”

“Het metamodernisme, het verlangen naar iets beters met in het achterhoofd steeds een stemmetje dat zegt: ‘laat je niet te gauw weer verleiden’, zoekt naar alternatieven, maar houdt het vooralsnog bij schetsen. De koers is nog niet uitgetekend, zomin als de definitie van het metamodernisme zelf. ‘We noemen het metamodernisme. Whatever.”

“Een verlangen naar richting.” (Als ik ooit een boek schrijf, heb ik hierbij mijn titel beet. Het moet er nu maar eens van komen, niet?)

Het is een metafoor die ik erg vaak gebruik. Ik zeg vaak iets als “het maakt niet uit hoe snel je vooruit gaat, als je maar weet welke richting je uit wil”. Traag is goed. Weten welke richting het uit moet is vreselijk moeilijk. Maar het is wat ons betekenis geeft. Dus we moeten er met alles wat we hebben naar op zoek. Dat is misschien wel in één zin samengevat wat we doen in therapie: op zoek gaan naar onze richting. Het is namelijk waar dat “It’s All about the Journey, Not the Destination”. Maar zonder Destination geen richting. Gevoel voor richting geeft ons houvast.

Gewonde genezers

“De therapeut zal nooit zonder behoeften zijn, hij heeft zijn patiënten nodig. De therapieën die hij zijn patiënten aanbiedt, zullen onvermijdelijk ook therapieën voor hemzelf zijn. Wel kan hij proberen ook deze therapieën consequent te begeleiden en te hanteren. Telkens weer moet de therapeut zichzelf daartoe de vragen stellen die hij zijn patiënten stelt: wat brengt mij hier? Wat verlang ik van de patiënt? Wat heeft dit te maken met mijn geschiedenis? En vooral: doe ik hiermee mijn patiënt en zijn behoeften geen geweld aan? De therapeut is zo constant in therapie, binnen zijn therapieën. Dit lijkt de enige manier om iets van het ethische, in essentie onbereikbare ideaal te benaderen.

In dit moeizame en complexe proces krijgt de therapeut doorgaans – en vaak onverwacht – hulp van zijn patiënten. Searles heeft dit op indringende wijze beschreven. In The patient as therapist to his analyst (1975) wijst hij erop dat vooral de meest diep gestoorde patiënten ook toegewijde therapeuten zijn voor hun therapeut. Winer (1994) formuleert het als volgt: “In een diepgaande succesvolle behandeling is het hoogtepunt van het proces de genezing van de therapeut door de patiënt, waarmee ik bedoel dat de patiënt de therapeut helpt om een nieuwe ontdekking over zichzelf te doen, een ontdekking die het hart van het conflict van de patiënt raakt, waardoor de therapeut bevrijd wordt zodat hij de patiënt kan genezen” (p. 248, eigen vertaling).

Enkel continu zelfbewustzijn en zelfonderzoek van de therapeut en een aandachtig luisteren naar de patiënt kunnen de therapeutische relatie vrijwaren van misbruik. Psychotherapie is een wederzijds gebeuren, in de echte zin van dit woord: patiënt en therapeut zijn samen in therapie. In het slechtste geval gebruiken en misbruiken patiënt en therapeut elkaar voor de bevrediging van niet-erkende, vaak onbewuste behoeften. In het beste geval genezen zij elkaar – diepgaand en onomkeerbaar. Enkel echte gewonde genezers kunnen toelaten dat ze ook voortdurend door de patiënt worden geanalyseerd en doorgelicht. Telkens weer komen zij tot de ontdekking dat de problematiek van de patiënten in henzelf problemen veroorzaakt, en omgekeerd. Zij blijven voortdurend zelf patiënt (Guggenbühl-Craig, 1983).”

Uit: Is de psychotherapeut ‘vrij van herinnering en verlangen’? van Myriam Van Gael

Is dit een mens

Gij die veilig leeft In uw beschutte huizen,
Gij die ‘s avonds thuiskomt
Bij warme spijs en dierbare gezichten:
Bedenkt of dit een man is
Die werkt in de modder
Die geen vrede kent
Die vecht om een stuk brood
Die sterft om een ja of een nee.
Bedenkt of dit een vrouw is
Zonder haar en zonder naam
Zonder herinnering aan wat was
Met lege ogen en koude schoot
Als een kikvors in de winter.
Bedenkt dat dit geweest is:
Ik beveel u deze woorden.
Grift ze in uw hart.
Waar ge gaat waar ge staat
Bij het opstaan bij het slapen gaan:
Zegt ze voort aan uw kinderen.
Of uw huis begeve u,
Ziekte verlamme u,
Uw nageslacht wende zich van u.

Primo Levi (Vertaling Frida Vogels)

Over culturele pretentie

“Een collega-schrijver werd erop aangesproken: een meneer kwam naar haar toe, met haar roman in zijn handen. Hij wees op het woord ‘imaginair’, hij had het onderstreept: ‘Weet u zélf wel wat het betekent?’ Dat is de staat van culturele pretentie anno 2016: wie niet weet wie Byron is, hoeft zich niet meer te schamen, wie het wél weet, is een eikel.”
Dit schrijft Joost de Vries in zijn pleidooi voor pretentie. Ik las het, en sindsdien laat het me niet meer los. Waarom is dat zo geworden, dat je een eikel bent als je weet wie Byron is?

Ik moet opeens denken aan die keer toen mijn therapeut mij keihard heeft uitgelachen. Ik vertelde hem over mijn eerste werkervaring, in een openbare bibliotheek. In onze bureau’s (we zaten allemaal samen in één grote ruimte) stond altijd radio Donna op (ja, ik ben al zo oud). Maar ‘s middags ging iedereen thuis eten, behalve ik, want ik woonde niet vlakbij. Dus tijdens het opeten van mijn meegebrachte boterhammetjes, veranderde ik de zender. “Toch niet naar Klara?” vroeg hij. “Jawel,” antwoordde ik, mij werkelijk van geen kwaad bewust. Hij heeft echt tranen gelachen. Mijn collega’s keken mij trouwens ook heel raar aan, toen ze terug binnen kwamen. En draaiden de radioknop meteen terug naar Donna. Het is nooit echt wat geworden tussen mij en die allereerste collega’s van mij. En eerlijk waar, ik snapte er niets van. Niet waarom ze het zo raar vonden dat ik naar Klara luisterde, en niet waarom mijn therapeut zo hard gelachen heeft, die keer.

Nu snap ik het wel, en vind ik het zelf ook hilarisch. Ik, leraarskindje uit Leuven. Ik, die naar het college gegaan was, daar braaf Grieks en Latijn had gestudeerd. Ik, die van kunst hou. Ik, die van literatuur hou. Ik, die van klassieke muziek hou. Ik, die zoveel culturele code’s moeiteloos herken.

Hoe wereldvreemd was ik. Maar echt.

Niet dat ik me daarvoor schaam, nu. Ik vind mezelf ook geen eikel. Maar ik begrijp dat het milieu waarin ik ben opgegroeid, niet het milieu van iedereen is. Ik voel mij niet beter dan een ander. Ook niet slechter. Ik heb er niet voor gekozen. Maar ik heb wel de verantwoordelijkheid om er iets mee te doen, vind ik.

Wij die elkaar tot bloedens toe…

Wij die elkaar tot bloedens toe
op alle zwakke plekken kwetsten,
wij beiden zijn ten langen leste
de onbesliste vete moe.

Het laatste licht faalt in het westen,
mijn lieve vijandin, zie hoe
ik mij van wapentuig ontdoe;
dit is uiteindelijk het beste.

Het heeft alleen zo lang geduurd:
de bitterheid waarmee wij streden
heeft voor ons alletwee voorgoed

zowel de toekomst als het heden
volledig in de war gestuurd. –
Zeg nu maar hoe het verder moet.

Jean Pierre Rawie