Sonnet 16

Ik heb je lief. Men kan het niet, nooit helpen.
Jij bent de aarde en wat daarbij is.
Ik leef niet meer. Ik leef van je gemis.
Ik ben een wond. Ik ben niet meer te stelpen.

Jij bent hier niet, ik ben hier niet, waar leef ik,
waar leef jij? Wij weten niet wat er gebeurt.
Wij hebben ons beste leven verbeurd.
Alles is geweest. En wat nu, wat geef ik?

Ik schrijf mijn woorden met lichaam en handen,
spreek met een stem die aan mij kapotgaat.
Ik ben die liefde en ik ben die haat

en jij bent die ik ben. Liefste, wij branden
verschrikkelijk in onze arme staat.
Er is haast niets meer dat ons leven laat.

– Hans Andreus –

The female Ulysses

It took her years to understand
the Sirens aren’t real.
Years of suffering.
Years of being afraid.
One day, finally, she realized
the Sirens only exist in her head.

So the whole story is a fiction, she asked.
Yes, said everyone.
The whole story.
Oh, she groaned.
It was a relief, but she was also very sad.
The suffering was gone,
but the magic too, in a way.

A lot of years passed by.
She has been quite happy,
most of the time.

Now she knows
it was not true,
what everyone said.
Not the whole story was a fiction.

She kissed her Penelope.
They live on forever,
knowing that they are loved,
and fearless.

Marc Chagall, Ulysses & Penelope

Suzanne

Suzanne neemt je mee,
naar een bank aan het water,
duizend schepen gaan voorbij
en toch wordt ‘t maar niet later,
en je weet dat zij te gek is,
want daarom zit je naast haar
en ze geeft je pepermuntjes,
want ze geeft je graag iets tastbaars
en net als je haar wilt zeggen:
‘ik kan jou geen liefde geven’
komt heel de stad tot leven en hoor
je meeuwen schreeuwen,
je hebt steeds van haar gehouden,
en je wilt wel met haar meegaan,
samen naar de overkant
en je moet haar wel vertrouwen,
want ze houdt al jouw gedachten in haar hand

en Jezus was een visser,
die het water zo vertrouwde,
dat Hij zomaar over zee liep,
omdat Hij had leren houden
van de golven en de branding,
waarin niemand kan verdrinken,
Hij zei: ‘ Als men blijft geloven,
kan de zwaarste steen niet zinken’.
Maar de hemel ging pas open,
toen Zijn lichaam was gebroken
en hoe Hij heeft geleden,
dat weet alleen die Visser aan ‘t kruis
en je wilt wel met Hem meegaan,
samen naar de overkant
en je moet Hem wel vertrouwen,
want Hij houdt al jouw gedachten in Zijn hand.

Suzanne neemt je mee,
naar een bank aan het water,
je onthoudt waar ze naar kijkt,
als herinnering voor later
en het zonlicht lijkt wel honing,
waaraan kinderen zich te goed doen
en het grasveld ligt bezaaid met wat de
mensen zoal weg doen,
in de goot liggen de helden,
met een glimlach op de lippen
en de meeuwen in de lucht,
lijken net verdwaalde stippen,
als Suzanne je lachend aankijkt
en je wilt wel met haar meegaan,
samen naar de overkant
en je moet haar wel vertrouwen,
want ze houdt al jouw gedachten in haar hand.

– Herman Van Veen –

gutmensch

Wat is dat eigenlijk, een gutmensch?
Uiteraard vraag ik mij dat af, in deze tijden van verharding en spot.

Bij “gutmensch” komt automatisch een associatie met de holocaust boven bij mij. Dat is uiteraard geen toeval. En dus ook met lijden. En dus ook met de antipode van de gutmensch, de übermensch.
Maar vreemd genoeg zegt mij dat verder niet veel.

Is het iemand die goed wil doen?
Ja, dat zeker.
Maar ook iemand die zichzelf en een ander kan vergeven als het weer niet gelukt is, dat goed doen?
Dat vooral, denk ik.

Een gutmensch, dat is iemand die tracht te handelen voorbij “oog om oog, tand om tand”.
Dat is wat ik erover denk.
Een ideaal, heel moeilijk om te bereiken.
Maar het blijft wel een mooie betrachting.

En nee, dat zijn niet de Joden, niet de Moslims, niet de communisten. Zelfs de oude Grieken niet.

Maar wel de radicale man op wie onze christelijke religie gebaseerd is.
Jezus Christus.
De meest radicale humanist.
Hij die zei dat hij zijn andere kaak zou aanbieden, bij een kaakslag.
Enkel degene die dat kan, mag zich werkelijk superieur noemen.
(Niet dat Jezus zelf zich ooit zo zou genoemd hebben).

(Nooit gedacht dat ik dit ooit zou schrijven, als agnoste)

perhaps love

Perhaps love is like a resting place
A shelter from the storm
It exists to give you comfort
It is there to keep you warm
And in those times of trouble
When you are most alone
The memory of love will bring you home

Perhaps love is like a window
Perhaps an open door
It invites you to come closer
It wants to show you more
And even if you lose yourself
And don’t know what to do
The memory of love will see you thru

Oh, love to some is like a cloud
To some as strong as steel
For some a way of living
For some a way to feel
And some say love is holding on
And some say letting go
And some say love is everything
Some say they don’t know

Perhaps love is like the ocean
Full of conflict full of pain
Like a fire when it’s cold outside
Thunder when it rains
If I should live forever
And all my dreams come true
My memories of love will be of you

– John Denver –

Erwtjes

Toen ze een meisje was van zeventien
moest ze de hele middag erwtjes doppen
op het balkon. Ze wou de teil omschoppen.
Ze was heel woest. Ze kon geen erwt meer zien.

Toen ging ze maar wat dromen, van geluk,
en dat geluk had niets van doen met erwten
maar met de Liefde en de Grote Verte.
Dat dromen hielp. Het scheelde heus een stuk.

En dat is meer dan vijftig jaar terug.
Ze is nu zeventig en heel erg fit
en altijd als ze ‘s middags even zit,
mijmert ze, met een kussen in de rug,

over geluk en zo….een beetje warrig,
maar het heeft niets te maken met de Verte
en met de Liefde ook niet. Wel met erwten,
die komen altijd weer terug, halsstarrig.

Ach ja, zegt ze. Ik kan mezelf nog zien,
daar in mijn moeders huis op het balkon,
bezig met erwtjes doppen in de zon.
Dat was geluk. Toen was ik zeventien.

– Annie M.G. Schmidt –

Maar hij vergat

Maar hij vergat haar te kussen
en toen hij het kasteel verliet was het stil
achter hem,
de lucht was grijs,
de rozenhagen hoog en stijf,
er scharrelden wat mussen rond,
maar hij had haast, wist niet waarom,
en toen iemand hem staande hield en vroeg
of het al donker was
wist hij ook dat niet
en zei dat het waarschijnlijk nog licht was
en dat hij het zelden mis had en reed toen door.
Thuisgekomen werd hij bestormd: ‘En?
Heb je haar gekust?’
‘Ach,’ zei hij, ‘dát ben ik vergeten,’ sloeg zich
voor zijn hoofd.
Maar toen hij terugkwam, spoorslags,
was het kasteel verdwenen, of was er nooit geweest,
en hij kwam niemand tegen, de geur van rozen
was hij kwijt.

– Toon Tellegen –

Vaderdag

Vandaag is
vaderdag.
Een dag
als een andere,
waarop ik
van hem hou.
Ik zeg het weinig,
ik schrijf het weinig.
Dat komt omdat
het te groot is,
dit gevoel.
Te diep zit.
Mijn vader.
En mijn vaders vader.
Hij ook.

Ik drink op de mensen

Ik drink op de mensen
Die bergen verzetten
Die door blijven gaan met hun kop in de wind
Ik drink op de mensen
Die met vallen en opstaan
Blijven geloven
Met het geloof van een kind.

Ik drink op de mensen
Die dingen beginnen
Waar niemand van weet wat de afloop zal zijn
Ik drink op de mensen
Van wagen en winnen
Die niet willen weten van water in wijn.

Ik drink op de mensen
Die blijven vertrouwen
Die van te voren niet vragen
‘Voor hoeveel’ en ‘waarom’
Ik drink op de mensen
Die dóór blijven douwen
Van doe het maar wél
En kijk maar niet om.

Ik drink op de mensen
Die alles verloren
Die weg zijn gezakt
En zijn ondergegaan.
Ik drink op de mensen
Die terug bleven vechten
En daarna herboren
Weer op zijn gestaan.

Ik drink op het béste
Van vandaag en van morgen
Ik drink op het mooíste waar ik van hou
Ik drink op het maximum
Wat er nog in zit
In vandaag en in morgen
In mij en in jou!!

© Copyright – Paul van Vliet

Over monogamie

We zijn geneigd te denken dat we (in onze Westerse cultuur althans, over andere culturen durf ik mij in het geheel niet uitspreken) voor monogamie kiezen om morele redenen. Omdat het bij het romantisch ideaal hoort. Omdat het zo hoort, tout court, omdat we brave en nette mensen zijn.
Dat is de reden waarom elke generatie zich er telkens opnieuw krachtig tegen afzet. Ook nu weer schrijven vrijgevochten twintigers vurige pleidooien voor de vrije liefde. Dat er niets nieuws onder de zon is, daar schijnen ze zich in het geheel niet van bewust te zijn. Ik heb net Erica Jong gelezen, ‘Fear of flying’. Een must voor elke hedendaagse twintiger die denkt dat de vorige generatie een muffe bende reactionairen is, altijd geweest trouwens bovendien. Fear of flying is geschreven in de jaren zestig van de vorige eeuw. En de klacht die erin geproduceerd wordt, klinkt verrassend hedendaags.
Waarom moet elke generatie zich telkens opnieuw stoten aan dezelfde steen?
Ook ik wou niets horen van mijn ouders of om het even wie van boven de, pakweg, 30 als het over de liefde, de lust of verliefdheid ging, toen ik alles begon te ontdekken.
Ik ben er heel hard over aan het nadenken, en ik ben tot de conclusie gekomen dat we kiezen voor monogamie om heel andere redenen dan morele.
Het vervelende aan seks is namelijk dat het zo banaal is. Dat het, bij wijze van spreken, op elke straathoek te vinden is. Elke wanhopige puber zal me tegenspreken, ik weet het. Toch is het zo.
Seks is echt niet moeilijk te vinden.
Ik keek ergens vorig jaar naar de aflevering van ‘Alleen Elvis blijft bestaan’ met Tom Lanoye. Daarin had hij het over het boek ‘In ongenade’, van Coetzee. Voor hem was dat hét boek over de mannelijke seksualiteit. Ik was meteen geprikkeld. Altijd bereid om bij te leren, ah ja.
Dus ik toog naar mijn favoriete boekhandel, die het boek uiteraard op voorraad had, en ik heb het gelezen. Ik was gechoqueerd. Het is een magistraal boek.
Ik heb toen iets begrepen, iets wat het verschil is, inderdaad, tussen ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ seksualiteit. Leg me hier nu geen woorden in de mond, ik heb het niet over mannen en vrouwen en het verschil daartussen. Ik heb het over een eerder mannelijke omgang met seksualiteit (eerder dwangneurotisch, zo je wil), tegenover een eerder vrouwelijke omgang met seksualiteit (eerder hysterisch, zo je wil). God weet dat er hysterische mannen en dwangneurotische vrouwen en alle mogelijke tussenvormen en varianten bestaan. Dus breek me de bek niet open.
Waar het mij om gaat is dat ik, door dat boek te lezen, iets heb begrepen. Namelijk dat het voor een man (iemand met een ‘mannelijke’ seksualiteitsbeleving), mogelijk is om een vrouw te ervaren en te beschrijven als een lelijk figuur dat hem letterlijk doet walgen, maar dat hem dat er in het geheel niet van weerhoudt om toch met haar te vrijen op de volgende bladzijde. Ik stond paf. Voor iemand met een vrouwelijke (hysterische) seksualiteitsbeleving, is dat volstrekt choquerend. Wat!? Dus het is echt zo, dat het er niet toe doet of je aantrekkelijk bent of niet? Een gat is een gat, om het eens heel plat te zeggen? Een onverdraaglijk besef. Walgelijk, zelfs. Van zodra een vrouw dat beseft, is haar goesting over. Ben ik volstrekt inwisselbaar? Zelfs met een walgelijke vrouw?
Hoe hebben wij, hysterici, dat in wezen niet te verdragen probleem nu proberen op te lossen? Door seks te koppelen aan liefde. Liefde, met haar eis tot exclusiviteit. Als je verliefd op me bent, dan vind je me alvast niet walgelijk, nee, je kust de grond waarop ik loop.
Monogamie is die koppeling, die onmogelijke koppeling tussen seks en liefde, waardoor seks en de eis tot exclusiviteit samengebracht werden. Als je met me wil vrijen, moet je naar me verlangen, meer nog, moet je van me houden. Dat heeft met moreel hoogstaande gedachten geen uitstaans. Nee, dat is om de walging te bezweren. En de angst volstrekt inwisselbaar te zijn.