Mijn man en ik zaten samen in de auto, vaak een prima moment voor een iets langerdurend en diepgaand gesprek. Het ging – o wonder – over onze kinderen. Ze ronden net hun eerste jaar middelbaar af, en we waren aan het fantaseren over hun toekomst, over welke keuzes ze zouden gaan maken, over waar hun passie naar uit zou gaan.
We waren het erover eens dat onze dochter een eerder analytische geest heeft. Dat ze aan de werkelijkheid genoeg heeft. Een echte wetenschapster eigenlijk. Ze stelt de hele tijd vragen als: Wat betekent dat precies? Waarom is dat zo? Hoe werkt dat? (Zoals haar vader). En ze combineert dat met een enorm empathisch vermogen. Humor, filosofie, dubbele bodems, ironie, fantasie, kunst… Dat zijn zaken die haar minder liggen, minder aanspreken.
Onze zoon zit helemaal anders in elkaar: die houdt wel van kunst, literatuur, poëzie, fantasie en ironie. Die houdt van nadenken, (net zoals zijn zus, overigens). Die wil ook weten hoe de wereld in elkaar zit, maar op een fundamenteel tegengestelde manier: niet door te analyseren, maar door te synthetiseren. Waar is hij nu echt door gebeten, vroegen we ons af. Door fysica én door filosofie, was uiteindelijk onze conclusie. “Ja, hij is eigenlijk heel meta,” besloot ik. Mijn man keek mij vreemd aan. Hij begreep niet helemaal wat ik daarmee bedoelde. Begreep ik het zelf eigenlijk wel? Wat is meta eigenlijk?
Meta- is in het Nederlands en in veel andere Europese talen een voorvoegsel dat betreffende het onderwerp zelf betekent, zegt Wikipedia.
Ook Urban Dictionary waagt zich aan een omschrijving 😉
A term, especially in art, used to characterize something that is characteristically self-referential.
“So I just saw this film about these people making a movie, and the movie they were making was about the film industry…”
“Dude, that’s so meta. Stop before my brain explodes.”
Hm. Oké. Weten we nu al iets meer? Meta is een belangrijk begrip voor mij, besef ik. De meta in metacommunicatie, bijvoorbeeld. Daar zijn we tijdens therapeutische gesprekken best vaak mee bezig. Weggaan van wat er inhoudelijk gezegd wordt, en ingaan op de emotie die eronder zit, op hoe iets gezegd wordt.
En vandaag las ik dit artikel in Vrij Nederland (toeval bestaat niet, uiteraard).
En ik dacht ja. Dàt bedoel ik dus. Zo herkenbaar voor mij, dat metamodernisme.
“Moderniteit is te beschouwen als een enthousiast toekomstdenken zonder enige ironie, en de postmoderne jaren worden gekenmerkt door ironie zonder spoor van enthousiasme. Metamodernisme is opnieuw een heen en weer tussen geestdrift en ironie. Timotheus Vermeulen: ‘In Symposion beschrijft Plato de aard van Eros. Hij is zowel sterfelijk als onsterfelijk en beweegt tussen die twee polen. Die wisselwerking noemt Plato metaxis, en zo kwamen we op metamodernisme: een beweging tussen postmodern wantrouwen en relativisme, en een modern verlangen de geschiedenis weer een schop onder de kont te geven”
“Het is zoeken naar een eiland om vaste grond onder je voeten te voelen en een positie te kunnen innemen van waaruit je misschien recht van spreken hebt. Dat verlangen tekent het metamodernisme, en de term en de beschrijving komen er net zo goed uit voort. Het sympathieke van het metamodernisme is dat het meteen erkent dat het een onmogelijke en misschien wel onwenselijke hoop is.”
‘De schrijver en literatuurwetenschapper Raymond Williams muntte het begrip “gevoelsstructuur”: als je een kunstvoorwerp hebt, het analyseert, het helemaal uit elkaar trekt, dan heb je een boel onderdelen, maar er blijft ook iets over wat niemand er in heeft gestopt. Dat is de gevoelsstructuur. Zijn collega Fredric Jameson gebruikte dit begrip om het postmodernisme te duiden. Zo schreef hij: we hebben eclecticisme in architectuur, fotorealisme in de schilderkunst, pastiche en de nostalgia mode in film. En al deze verschillende stromingen hebben één ding gemeen, en dat is de postmoderne gevoelsstructuur: the sense of an ending. Ook het metamodernisme heeft een eigen gevoelsstructuur. Of we het nu over de films van Wes Anderson of Miranda July hebben, over de boeken van Ben Lerner en Dave Eggers, over Occupy of het Maagdenhuis, ze ademen dezelfde sensibiliteit: de wereld is een verloren plek, maar we moeten toch proberen er betekenis aan te geven en de geschiedenis niet zomaar op zijn beloop laten, al weifelen we nog over de doelen die we ons moeten stellen.’
‘Wij zien het metamodernisme, net zomin als de grondleggers, als een manifest, maar we herkennen wel heel sterk het verlangen naar richting bij onze generatiegenoten dat het metamodernisme beschrijft.’
‘Het is niet alleen een reflectie op collectiviteit, het houdt ons een spiegel voor van hoe wij ons gedragen op sociale media, hoe je empathisch kan zijn via een beeldscherm, en hoe wij onze verlangens uiten. Dat het moeizaam gaat, met tien mensen tegelijk de doelen van het platform op papier te krijgen, ja, dat is duidelijk. Het is altijd moeilijk om iets bottom-up gedaan te krijgen. Laten we het oefenen.’
“Als socioloog moet ik dan ook constateren dat metaforen niet voor een heel groot publiek toegankelijk zijn. Metamodernistische cultuur wíl of pretendeert inclusief, geëngageerd en democratisch te zijn, maar dat lukt maar ten dele. Het blijft, naast een generatieding, ook een klassenkwestie.”
“De postmoderne ironie is niet meer dan het besef dat je het bij het verkeerde eind kunt hebben, en dat je boodschap een poging is, een begin, en niet een eindpunt. Metamodernisme is dan tijdelijk samenvallen met een boodschap, het tijdelijk opschorten van de ironie, want er moet iets veranderen, en we doen misschien alleen halfslachtige pogingen in de goede richting, maar toch.”
“Het metamodernisme, het verlangen naar iets beters met in het achterhoofd steeds een stemmetje dat zegt: ‘laat je niet te gauw weer verleiden’, zoekt naar alternatieven, maar houdt het vooralsnog bij schetsen. De koers is nog niet uitgetekend, zomin als de definitie van het metamodernisme zelf. ‘We noemen het metamodernisme. Whatever.”
“Een verlangen naar richting.” (Als ik ooit een boek schrijf, heb ik hierbij mijn titel beet. Het moet er nu maar eens van komen, niet?)
Het is een metafoor die ik erg vaak gebruik. Ik zeg vaak iets als “het maakt niet uit hoe snel je vooruit gaat, als je maar weet welke richting je uit wil”. Traag is goed. Weten welke richting het uit moet is vreselijk moeilijk. Maar het is wat ons betekenis geeft. Dus we moeten er met alles wat we hebben naar op zoek. Dat is misschien wel in één zin samengevat wat we doen in therapie: op zoek gaan naar onze richting. Het is namelijk waar dat “It’s All about the Journey, Not the Destination”. Maar zonder Destination geen richting. Gevoel voor richting geeft ons houvast.