“De therapeut zal nooit zonder behoeften zijn, hij heeft zijn patiënten nodig. De therapieën die hij zijn patiënten aanbiedt, zullen onvermijdelijk ook therapieën voor hemzelf zijn. Wel kan hij proberen ook deze therapieën consequent te begeleiden en te hanteren. Telkens weer moet de therapeut zichzelf daartoe de vragen stellen die hij zijn patiënten stelt: wat brengt mij hier? Wat verlang ik van de patiënt? Wat heeft dit te maken met mijn geschiedenis? En vooral: doe ik hiermee mijn patiënt en zijn behoeften geen geweld aan? De therapeut is zo constant in therapie, binnen zijn therapieën. Dit lijkt de enige manier om iets van het ethische, in essentie onbereikbare ideaal te benaderen.
In dit moeizame en complexe proces krijgt de therapeut doorgaans – en vaak onverwacht – hulp van zijn patiënten. Searles heeft dit op indringende wijze beschreven. In The patient as therapist to his analyst (1975) wijst hij erop dat vooral de meest diep gestoorde patiënten ook toegewijde therapeuten zijn voor hun therapeut. Winer (1994) formuleert het als volgt: “In een diepgaande succesvolle behandeling is het hoogtepunt van het proces de genezing van de therapeut door de patiënt, waarmee ik bedoel dat de patiënt de therapeut helpt om een nieuwe ontdekking over zichzelf te doen, een ontdekking die het hart van het conflict van de patiënt raakt, waardoor de therapeut bevrijd wordt zodat hij de patiënt kan genezen” (p. 248, eigen vertaling).
Enkel continu zelfbewustzijn en zelfonderzoek van de therapeut en een aandachtig luisteren naar de patiënt kunnen de therapeutische relatie vrijwaren van misbruik. Psychotherapie is een wederzijds gebeuren, in de echte zin van dit woord: patiënt en therapeut zijn samen in therapie. In het slechtste geval gebruiken en misbruiken patiënt en therapeut elkaar voor de bevrediging van niet-erkende, vaak onbewuste behoeften. In het beste geval genezen zij elkaar – diepgaand en onomkeerbaar. Enkel echte gewonde genezers kunnen toelaten dat ze ook voortdurend door de patiënt worden geanalyseerd en doorgelicht. Telkens weer komen zij tot de ontdekking dat de problematiek van de patiënten in henzelf problemen veroorzaakt, en omgekeerd. Zij blijven voortdurend zelf patiënt (Guggenbühl-Craig, 1983).”
Uit: Is de psychotherapeut ‘vrij van herinnering en verlangen’? van Myriam Van Gael